4 coöperatieve werkvormen om je leerlingen te activeren

aniek

Coöperatieve werkvormen hebben een hoop voordelen. Niet alleen leren de leerlingen samenwerken, maar ze kunnen ook elkaar helpen om de lesstof beter te begrijpen. Maar, welke coöperatieve werkvormen zijn er en hoe kan je ze toepassen? Hieronder vind je 4 voorbeelden.

1. Wandel – Wissel uit

Bij deze werkvorm lopen de leerlingen rond door het klaslokaal. Op een gegeven moment roep jij “Sta stil!” en dan stoppen ze met lopen. Vervolgens vormt elke leerling een duo met de leerling waar ze het dichtst bij staan. Het is dan aan jou om aan elk duo een vraag te stellen of een opdracht te geven. Tenslotte gaan de duo’s de antwoorden met elkaar uitwisselen.

2. Binnencirkel – buitencirkel

Hier worden er tweetallen gevormd. In een tweetal is een leerling nummer één en de andere leerling nummer twee. De leerlingen met nummer één vormen een cirkel. Als de cirkel compleet is, zoeken de leerlingen met nummer twee hun maatje op en gaan ze achter ze staan. Dan stel jij de leerlingen een vraag, bijvoorbeeld: wat is de stelling van Pythagoras? De leerlingen in de buitencirkel geven antwoord en de leerlingen uit de binnencirkel luisteren. Daarna wisselen de leerlingen van plek. Tenslotte verplaatsen de leerlingen uit de buitencirkel zich één of meerdere plaatsen door voor een nieuwe vraag.

3. Hoeken

In elke hoek van het klaslokaal hangen bijvoorbeeld papieren met stellingen. De leerlingen kiezen een hoek met de stelling waar ze het mee eens zijn en schrijven hun keuze op. Daarna lopen ze naar de hoek en vormen ze een duo met iemand die daar ook staat. Met die leerling praten ze over hun keuze. Vervolgens steken de leerlingen over naar een hoek aan de andere kant en vormen een duo met iemand uit die hoek. Het kan zomaar zijn dat iemand voor de stelling is, terwijl de ander tegen is. Beide leerlingen wisselen argumenten uit over hun keuzes. Tenslotte lopen de leerlingen weer terug naar hun hoek om te vertellen waarom andere leerlingen voor een andere hoek hebben gekozen.

4. Interviews

Hier geef jij aan over welk onderwerp de leerlingen elkaar gaan interviewen en maakt tweetallen. De leerlingen bedenken welke vragen zij willen stellen over dit onderwerp en schrijven dit vervolgens op. Daarna gaan de leerlingen elkaar interviewen, waarbij ze ook goed doorvragen. Tenslotte volgt de klassikale nabespreking. Deze werkvorm is geschikt om bijvoorbeeld meningen, oplossingen of informatie uit te wisselen.